1268. Kraakzindelijk (- net, - schoon),
d.w.z. zeer net. In de 18de eeuw vinden we dit bijv. naamw. o.a. bij Van Effen, Spect. III, 141; VIII, 106; XI, 173; C. Wildsch. V, 211; en kraaknet in Spect. VIII, 93. In een groot gedeelte van Zuid-Nederland wordt gezegd: kraken van zuiverheid, reinigheid, d.i. zeer zindelijk zijn. Krakende net bet. zeer of door net: het kraakt in dat huis van properheid, zuiverheid; al de dochters zijn krakende van of kraken van reinigheid (Schuermans, 287; Antw. Idiot. 708; Teirl. II, 180). Vergelijkt men hiermede De Bo, 568: krakelen, lichtjes en gedurig kraken (van een zijden kleed; zie ook Vondel, Maeghden, vs. 1184), dan komt het mij niet onwaarschijnlijk voor, dat we moeten uitgaan van een krakend kleed, d.i. een fijn, net kleed (denk ook aan een schoone, pas gestreken japon), om ons kraakzindelijk te verklaren. Zie Ndl. Wdb. VIII, 17 waar ook gedacht wordt aan het kraken van schoenen, klompen, over een pas geschrobden en met zand bestrooiden vloer.