1267. Kraakporselein,
d.w.z. zeer fijn porselein; in de 18de eeuw ook kraakwerk genoemd; fri. ook glésporslein en kraekkop, kom van kraakporselein; licht breekbare waar; iemand van een teer gestel. Volgens Winschooten, 123 porselein dat door kraken, sp. portug. carraca, fr. caraque (een soort vaartuigen), wordt aangevoerd: ‘deese Carakken sijn bij de onse in de Spaanse oorlog veele, voornaamelyk in Oostinden, verooverd: en tot gedagtenis van dien werd het oudste en fijnste Porselein kraak Porselein genaamd’. Dezelfde verklaring vindt men bij Halma en Sewel. Waarschijnlijker is het dat we moeten denken aan porselein, dat spoedig kraakt of breekt; zie Ndl. Wdb. VIII, 17.