1241. Iemand een koopje geven (of leveren),
d.w.z. iemand een slecht koopje geven of leveren, hem beetnemen, bedriegen; vandaar ook dat koopje gebezigd wordt in den zin van iets onaangenaams. Zie Halma, 281: Gij hebt daar een koopje aan. In den schertsenden zin. Gij zijt daar wakker mede aangehaald, Vous n'êtes pas mal à cheval, vous voilà dans de beaux draps blancs; Harreb. I, 434: Iemand een koopje geven, men zegt dit spottender wijze voor iemand beetnemen; Onze Volkstaal, I, 37: 't Is me een koopje, dat is voor mij heel wat drukte; Nkr. III, 25 Juli p. 2: Op die manier zouden ze ons een leelijk koopje kunnen leveren; O.K. 178: Hij kon zich maar niet begrijpen hoe zijn goede tante Betje op 't wonderlijk denkbeeld was gekomen hem zoo'n koopje te leveren; M.z.A. 122: Een flauwe ui te tappen of iemand een koopje te geven bracht hem in 't beste humeur; O.K. 34: Dat is zeker een flauwe aardigheid van den een of ander die me kent en me nu dat koopje leveren wil; O.K. 178: 't Is me een koopje, bromde hij in zich zelf, ik kom bepaald in de versukkeling; bl. 34: Toen snap ik per saldo nog het koopje, dat ze me een been afschieten;