1213. De koek of het lekkers is op,
d.w.z. het prettige, aangename, het plezier is voorbij; Harrebomée I, 426. Wellicht moet in deze uitdrukking koek oorspr. worden opgevat als geld; vgl. Halma, 275: Koek, silveren klomp van 150 mark; Sewel, 403; Antw. Idiot. 685: koek, erfgift (vgl. fr. partager le gâteau, de winst deelen); Brederoo, Moortje, 153: Diens (kooplieden) sonen so diep gaen en teren aars noch aars als grave kindren, die 't achten veur een treusneus, dat men duysent kroonen opset, en so komt datter mennich haar goedtjen en heur koeck (geld) op het. Toen men later deze beteekenis er niet meer in gevoelde, kan men aan iets lekkers hebben gedacht; vgl. de synonieme uitdr. het hammetje is op bij Sewel, 312; Halma, 203: Het hammetje is op, zij zijn arm en berooid, waar ook aan vermogen gedacht wordt.