Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1212. Koek en ei zijn,d.w.z. dikke vrienden zijn, het geheel met elkander eens zijn; pot en God zijn (De Bo, 888 b); ééne gort in éénen pot zijn (Halma II, 661 cGa naar voetnoot1)). De oorspronkelijke zin zal wezen: twee lekkere dingen zijn, twee zaken van ongeveer dezelfde waarde, die weinig van elkander verschillen; op personen toegepast twee menschen met ongeveer dezelfde neigingen, die goed bij elkander passen, met elkander overeenkomen. Men zou dat opmaken uit een citaat uit de 15de eeuwGa naar voetnoot2) ‘Wi en moghen neit hebben koeke ende ey, wij en moghen neit hebben onsen wille op erterike ende die eweghe blijtschap in hemelrike’, waar koek en ei beteekent twee verschillende aangename dingen. Ook eene plaats uit Smetius, 215: het is koeck en eyeren, ejusdem furfuris et farinae, dus twee koekjes van hetzelfde deeg, zooals wij zouden zeggen (fr. des choses de même farine), versterkt deze meening. De uitdrukking komt in de 17de eeuw o.a. voor bij L. Zasy, Borgerl. huyshoudingh, 1628: Want ick hebt wel so veer met schoon praten ghebrocht,
Dat wy als Ey en Koeck d'een d'ander soet aensaghen.
| |
[pagina 481]
| |
Zie verder Historie der Queesters, 330: We hebben altijd een Ey en een Koek geweest, en een lijn getrocken; C. Wildsch. III, 268: Bethje is bij Oom schering en inslag, koek en ei; evenzoo bl. 342; IV, 43: Wij waren vóór ons trouwen koek en ei, scheering en inslag; Harreb. I, 177; Camera Obsc.7, bl. 166; O.K. 131; Nkr. IV, 26 Juni p. 3; VI, 21 Dec. p. 6; Handelsblad, 15 Aug. 1913, p. 6 k. 4 (avondbl.); Het Volk, 17 Jan. 1914, p. 5 k. 2; Het Volk, 12 Aug. 1915, p. 2 k. 3: In hare officieele telegrammen laat de Russische regeering het voorkomen alsof het in haar land alles koek en ei is (geen ontevredenheid is); eveneens in dien zin in Het Volk, 3 April 1915, p. 21 k. 1: Onze krant bevat heel wat militaire klachten betreffende de landmacht. Dat wil niet zeggen, dat het bij de zeemacht alles koek en ei is; Tijdschrift X, 202; 304 en vgl. het gron. t'is ijn boksem en wams (Molema, 48 a); zy zijn kaaren als de duim en voorste vinger (Tuinman II, 76; nd. se sünd ên Kopp un ên Noars; in het eng. they are like finger and thumb; hand and glove); Wander II, 7; I, 759; IV, 678; Grimm V, 2499: ain Kuch und Aier; ein Kuch und ein Mus; et is ein Arsch un ein KaukenGa naar voetnoot1); enen Kuk on en Ei (Eckart, 299); se sünt en Ei un ên Dop (93) of se sind ên Eierkôken (94); in het fri. hja binne broek en wammes. In Zuid-Nederland: 't is zoetemelk tusschen die twee (zie Loquela, 603). |
|