Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1210. Men noemt geen koe bont, of er is een vlekje aan,d.w.z. voor een algemeen (slecht) gerucht omtrent iemand bestaat altijd wel eenige grond; immers er is geen rook zonder vuurGa naar voetnoot3) of er luidt nooit een klok of er is een klippel (Waasch Idiot. 359). In de eerste spreekwoordenverzamelingen luidt deze spreekwijze: men heet gheen koe colle si en heeft wat wits voer haren bolle (Prov. Comm. 500); in de Prov. Comm. 449: men en heet gheen koe blare si en heeft een wit hooft; bij Campen, 7: men heet ghien koe blare, off sie hebbe al wat bonts; 52: men hietet selden een Koe blare, sie hebbe dan eenen bonten vlecke, dat aldaar gelijk gesteld wordt aan een ghemeen gheruchte is selden gheloeghen, dat ook voorkomt bij Servilius, 231* en Sart. I, 6, 88: dat alleman seydt is geern waer, ter vertaling van non omnino temere est, quod vulgo dictitant, dat gelijk staat met Sart. IV, 40: rumor publicus non omnino | |
[pagina 480]
| |
temere est: men schelt geen koe blaer, of hy heeft wat wits. Hieruit blijkt dat deze zegswijze geene verbastering is van eene andere, die ook bij Campen, 7 voorkomt en luidt: men hiet wel een Koe blare, die nochtans niets wits en heft, men geeft wel eens iemand een naam, dien hij niet verdient. Zie Archief II, 246-249; Mnl. Wdb. I, 1282; Tijdschr. XX, 20; Harreb. III, 398; Schuermans, 269 en voor het Nederduitsch Taalgids V, 153; Eckart, 296; Dirksen I, 51. In het Friesch luidt de spreekw.: der wirdt gjin kou bont neamd of der is in wyt hier (een wit haartje) oan; hd. es heisst keine Kuh Blümlein, sie habe denn ein Blässlein (Wander II, 1672; 1676). |
|