1191. Hij is (goed) uit de kluiten gegroeid (of gewassen),
d.w.z. hij is flink gegroeid, is lotig (V. Schothorst, 168). De uitdr. is oorspr. gebruikt van boomen of planten, die flink uit de aarde (vgl. Lucelle, vs. 2133) opgroeiden, en later bij overdracht ook op personen toegepast. In het begin der 18de eeuw vinden we haar bij Spaan, 270: Dat het (stadhuis) niet hooger uit de grond of kluiten stond; S.v. Rijndorp, Derde Meydag of Verhuystijd, 1708, bl. 10:
En 't is een keerel uyt den kluyten,
Die als een kaatsbal op kan stuyten.
Bij Halma lezen we, bl. 272: Uwe dogter groeit braaf uit de kluiten, votre fille grandit à merveilles; Sewel, 398: Zij groeit lustig uit de kluiten, she grows pretty tall; Harreb. I, 418; De Arbeid, 11 Febr. 1914, p. 3 k. 3: Daarin wordt flink opgegeven van den vooruitgang der afdeeling Rotterdam, van een afdeeling die flink uit de kluiten begint te groeien; Het Volk, 7 Febr. 1914, p. 5 k. 4: De sociaaldemokratie is daar plotseling stevig uit de kluiten gewassen; fri. fiks ut e kluten sketten (opgeschoten).