Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1184. Iets aan de (groote) klok hangen,Ga naar eind1184d.w.z. iets alom bekend, ruchtbaar maken; aan elk en ieder overluid vertellen; hd. etwas an die grosze Glocke hängen oder bringen; fr. sonner la grosse cloche. In de 16de eeuw zeide men hiervoor dat is al an die clockreepe voor: dat weet Jan en alleman; zie Campen, 22; Sart. I, 7, 33 en bij Sart. Adagia, p. 147: het hanght al aen de klockreep, dat ter vertaling dient van notum lippis et tonsoribus. Ook Hooft gebruikt deze uitdr. in Ned. Hist. 1051, evenals Coster, 37, vs. 820 var.; Smetius, 116 en Winsch. 15: Ik hang het aan de klokreep, ik maak het rugbaar. Naast clockenreep kende men in de middeleeuwen ook clockenseel, en zoo kon men ook zeggen aan 't clockenseel hangen, dat aangetroffen wordt Sac. v.d.N. 896 (als de vrouwen wat weeten dat hanght aent clockzeel) en thans nog in Noord- en Zuid-Nederland bekend is; zie Teirl. II, 149; Joos, 89; Waasch Idiot. 352 a; Antw. Idiot. 670 en Schuerm. Bijv. 164 b. De tegenwoordig algemeen gebruikelijke uitdr. iets aan de (groote) klok hangen is eerst in de 17de eeuw aangetroffen; men bedenke hierbij, dat meestal twee klokken in den toren hingen, een zware of groote klok, die bij brand, bij openbaren nood of een vijandelijken inval werd geluid | |
[pagina 469]
| |
of ‘geslagen’, en eene met een minder zwaren klank, welke voor het bijeenroepen tot openbare afkondigingen werd ‘geklept’Ga naar voetnoot1). Zie Ndl. Wdb. V, 1058; Mnl. Wdb. III, 1565 en vgl. Hooft, Brieven, 205; Six v. Chandelier, 527; C. Wildsch. IV, 310; voor het Nederduitsch Eckart, 161; 82: hä hängt alles ân dä Dômklok; Taalgids IV, 241 en VII, 205, waar wordt medegedeeld, dat men in Zeeuwsch-Vlaanderen ook gebruikt: ‘iets aan de bel hangen, daar vele gemeentehuizen geen klok, maar wel een bel hebben,’Ga naar voetnoot2) waarvoor in Antwerpen gezegd wordt iets met de lange bel doen uitbellen (Antw. Idiot. 205); bij Teirl. 120: iet an den belleman zeggen, iets overal vertellen, uitbellen; in Twente: iets an de panne (het koperen bekken van den omroeper) hangen. Zie verder Suringar, Erasmus, CLI en W. Dijkstra, 358 a: hy hinget it net oan 'e greate klok, hij is geheimhoudend; Ten Doornk. Koolm. II, 276; Reuter, 59 a en vgl. reeds mnl. iet ommbellen, iets ombellen, omklinken; Afrik.: Dit is nie nodig om dit aan die groot klok te hang nie. |
|