1180. Over de kling jagen (of doen springen),
d.w.z. dooden, bep. een vluchtenden vijand geen kwartier geven; ook gebezigd in den zin van iemand tot faillissement dwingen; de kling is het lemmet van een sabel. De volledige uitdr. zou zijn ‘iemand het hoofd over de kling jagen’, dus: onthoofden, dooden. Vgl. o.a. Tuinman I, 281: ‘Hy zal over de kling springen: dat is, onthalst worden, dewyl dan het hoofd over de lemmer van den beul springt’. Ook in het hd. zegt men: einen über die Klinge springen lassen; zie Borchardt no. 673 en Grimm V, 1173, waar medegedeeld wordt, dat men nog bij Luther vindt: ‘die ihm den kopf hetten über eine alte klinge lassen hüpfen’; fr. passer qqn au fil de l'épée; de.: at lade springe over Klingen.