Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1179. Een klikspaan.Ga naar eind1179Onder klikspaan verstaat men thans iemand, die alles verklikt, verklapt, dus iemand die in Zuid-Nederland een klapspaan of een lakaaie genoemd wordt (De Cock2, 46). Door Halma wordt een klikspaan gelijk gesteld met een klapspaan, waarmede iemand, die niets geheim houdt, werd aangeduid, un délateur, une délatrice. Onder een clapspaen verstond men in de middeleeuwen een spaan of hout, waarmede men een klappend of kleppend geluid maakt, bepaaldelijk de lazarusklep, waarmede een melaatsche zijne nadering aankondigde. Bij overdracht werd de tong ook de klapspaan genoemd; vgl. fr. copeau, spaan, tong; ratel, tong (in hou je ratel! zie O. Kantk. 39) en babbelachtige vrouw; hd. halt die Klappe; de bij Harrebomée III, 258 vermelde zegswijze: eene tong hebben als een Lazaruskleppe; onze uitdr. hou je rammel, d.i. houd je mond, en Veelderh. Geneuchl. Dichten, anno 1600, bl. 118Ga naar voetnoot3): | |
[pagina 467]
| |
Sonder te aenmercken al het gheklagh
Van wijf of kind, maeckt zijs te veel,
Hy grijptse terstond al by heur keel
En doet haer dat klapspaen stille staan.
Bij verdere overdracht kon ook hij of zij, die zulk een klapspaan, zulk een klappende tong had, zelf een klapspaan of een klikspaan genoemd worden, zooals blijkt uit Tuinman I, 202, die citeert: 't is een klapspaan, dat wil zeggen, zyn of haar tong is een klaterspaan, of ratel; zy zwygt niet; Sewel, 392: Klapspaan, klikspaan, snapper, informer, betrayer, en het Zuidnederl. klep, klepel, tong, babbeltong, vrouw die veel klaps heeft (Schuermans, 249 a; Bijv. 163 a; Antw. Idiot. 663). Zie verder Mnl. Wdb. III, 1482 en merk op, dat thans klappen in deze samenstelling wordt opgevat in den zin van oververtellen. |
|