Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 461]
| |
1168. Hij is van Kleef,Ga naar eind1168d.w.z. hij is gierig, met eene zinspeling op het wkw. kleven; eig. wil men dus zeggen: het geld kleeft hem aan zijne vingers, hij laat niet gauw los, hij is deun (mnl. done, stijf, vast). In de 16de eeuw bij Sartorius II, 4, 65: Vogelgrijps. Sy zijn van Cleven, om te hebben en niet om te geven. Zie ook Antw. Idiot. 455: hij komt van Kleef, hij is meer veur den heb als veur de(n) geef (vgl. Wander II, 1393; Eckart, 270); altijd voor de (h)eb, nooit voor den vloed (Joos, 101; Draaijer, 20); syn. van hij is van Houthem. Vgl. verder te Niemens vreent bleef de grave (Stoke IV, 1293), hij had geen vrienden; te Mollengijs gaan wandelen (16de eeuw), stervenGa naar voetnoot1); siet dat ghy niet te Cloppenborch komt (geslagen wordt; Sart. II, 2, 16); zijn brieven in lijfland bestellen (een borrel drinkenGa naar voetnoot2)); 17de eeuw: hij gaat naar Kuilenburg voor: hij is dood, waarvoor ook gezegd wordt hij is naar Rotterdam; iemand op liefkenhoek zoeken (Esopet, Cren. Vreugdevuur, 3); bij Smetius, 239: naar Worms varen; van een dier dat verdronken of begraven wordt zegt men hij gaat naar Kolkman of Grondman (Harreb. I, LXVIII); vgl. verder hij komt van Grootebroek = hij is een snoever; ook hij praat van Grootebroek maar Lutjebroek komt eerst (De Vries, 73); hij komt van Helmond = hij maakt groot spektakel (in Limburg); zij zijn van Hardenberg, slechte betalers Draaijer. 16); hij is van Harderwijk, hij heeft geen geld; (N. Taalg. XIII, 137, 2): hij is van TuilGa naar voetnoot3); het is daer in Scherperije of Hongarije, het is daar armoede troef (Sart. I, 10, 39); iemand naar Hongarije zenden, honger laten lijden (Bank. no. 412); het zijn heeren van Kortrijk, van korten duur; Duren is een schoone stad doch Kortrijk ligt er digte bij (C. Wildsch. III, 59); het zijn heeren van Nergenshuizen in Geenland, d.w.z. schraalhanzen (Ndl. Wdb. IX, 1844); hij is van Bazerabel gekomen, hij bazelt (Harreb. I, 32 b); de bestekamer werd vroeger het kasteel van Poortegaal genoemd; hij die gekweld werd door de kei, niet goed bij het hoofd was, woonde op Keyenburg, in Keiendaal of op de Keybergsche driesch; een vagebond was heer van Bijsterveld, en van een man, die al zijn geld had zoek gebracht, om een rijke, leelijke vrouw te krijgen werd gezegd, dat hij Schoonhoven gemist en te Leelickendam geraakt was (vgl. De Brune, 461: Het is me-vrouw van leelickdam). Was men bot van verstand, dan heette men te komen van Plompardije en niet van Scherpenisse, terwijl een ijzegrim uit Grimbergen kwam (Sart. III, 4, 51). Iemand die draalt is van Drouwen (Molema, 87) en iemand die weet wat er in de wereld te koop is is om Leermens toukomen Molema, 239). Ging het ergens schraaltjes langs, was het er niet breed, dan was men daar op Sparendam, en babbelde een vrouw wat al te veel, dan kwam ze van Snapland, Klappenburg of Roermond (Sart. II, 3, 32; Tuinman I, 202 en De Cock2, 45) of ze kwam van Snapland en ging naar Klappenburg (Harrebomée I, 411); van een royaal huisgezin zegt men wel 't is daar Vollenhove. Laat men het paard rusten en eten in 't gras langs den weg dan steekt men op in de groene herberg (De Vries, 73). Een predikant gaat over Heidelberg naar Maagdenburg, d.i. heeft hij zijne II preeken over den Heidelbergschen Catechismus gehouden, dan gaat hij trouwen (Harreb. II, xxx); in Amsterdam: Hij gaat naar | |
[pagina 462]
| |
juffrouw Wijdmond, hij gaat zich verdrinken. In Zuid-Nederland kent men eveneens verschillende zegswijzen. Die gierig is komt uit Kniephuizen (zie Noord en Zuid III, 376) of uit het land van Vrekhem, van Kleven, van Audenaarde, van Scherpenheuvel of van Bever en is liever houder als gever; een zot komt van Sotteghem of Malleghem (vgl. Bank, I, 84) en een rijke erfoom wordt te Blijdegem of ook te Blijdenberg begraven (Teirl. 183); 'nen heer Van Magerhall is een arme drommel, die zich voornaam wil voordoen (Antw. Idiot. 788); zij die bedelen, komen van Halen; als iets mislukt, is 't van Miskom en een leugen is te Waregem gebeurd en te Leugegem verteld (Joos, 93), en iemand die te kort komt, komt te Kortenaken uit (Rutten, 121 b). Van een meisje dat te vergeefs op een aanbidder wacht, zegt men dat haar vrijer of haar vent te Wachtebeke woont (De Cock2. 141). Vgl. ook Overmorgen, morgen is 't montenaken-kermis (woordspel met mond; Montenaken is een gemeente van Limburg), morgen vasten we niet (Claes, 151); van Zwijndrecht komen, zwijmeren, dronken zijn (Waasch Idiot. 773); op 't schip zitten van Sinter-uit, verplicht zijn zijn huis te verlaten (Waasch Idiot. 826); Terneuzen als spotnaam voor iemand met een grooten neus (Antw. Idiot. 2269); Antw. Idiot. 1913: hij komt van Ommelegom, hij weet van alles; enz. Zie Taalgids VIII, 42; Taal en Letteren II, 164 vlgg.; Harreb. II, xxx; Noord en Zuid II, 217; Volkskunde IX, 206; Schuermans, 22 en Bijv. 110; Rutten, 145; Joos, 86 en De Bo, 149. In het Friesch zijn bekend hy is fen Kleef of hy is net fen Jousenbûrren, hij is gierig, geeft niet graag; hy is to Utkerken komen, hij heeft zijn kapitaal verspeeldGa naar voetnoot1); it giet by Spannum om, het spant er; it is skerpen-heuvel, het komt er krap om; hy is ta breas-ein, armGa naar voetnoot2); hy is fen Knyphuzen (zie ook Molema, 210 a), hij is een knijperd, gierigaard; hy is oan 'e poarte fen Utert ta, hij is nagenoeg arm; ik moat efkes nei Makkum (naar 't geheim gemak). Voor het hd. vergelijke men Borchardt no. 736; Wander IV, 1039; Germania VII, 239 vlgg.; Seiler, 160 vlgg.; 440; Nyrop, 10; 210. In het eng. zegt men he has been at Hammersmith, hij heeft een flink pak slaag gehad (Barentz, 140; Prick, 58, die ook nog enkele synoniemen vermeldt). |
|