1167. Het klappen van de zweep kennen (of verstaan),
d.w.z. er alles van weten, goed op de hoogte van iets zijn, evenals een voerman het klappen van de zweep verstaat. Vgl. Harreb. II, 395 a: Die voerman geweest is, kent het klappen van de zweep (of is het klappen van de zweep gewoon); Jord. 148; Het Volk, 17 Febr. 1914, p. 3 k. 2; 25 Juni 1914. p. 2 d. 3; Falkl. VII, 82; Dievenp. 16; fri. hy kin 't klappen fen 'e swipe wol; bij Draaijer, 20 en Gunnink, 150: hij kent het knappen van de zweppe; Afrik. hy ken die klap van die sweep. In Zuid-Nederland: de slag (of de klets) va de zweep kennen, weten wat men te doen heeft, hoe men 't moet aanleggen (Antw. Idiot. 664; 1111); de klitsoor kennen, weten wat men te doen en te laten heeft (Antw. Idiot. 1821).