Jord. 155: Nou kon hij ieder die hem 'n woord te veel zei, den strot afkerven zonder 'n kik; bl. 171; Nog één zoo'n hoos en ze verzopen zonder kik; Sprotje, 32: Geen kik had ze gegeven; Jord. 89; Joos, 48; Waasch Idiot. 341; zie no. 267.
Syn. is geen asem geven, niet antwoorden (Boekenoogen, 1284); fri. azem jaen, zich luide laten hooren; De Vries, 62: Gien asem geven, geen antwoord geven; Landl. 122: De visscherlui waren zóó kregel, dat ze geen van allen op onzen morgengroet 'n spoog asem gaven; bl. 209: 'k Schreeuw door 't luik.... maar geen asem; Jord. 42: Poppen Trui pufte, gaf geen asem; Slop, 58: Geef er 'es asem! (zeg eens wat); Boefje, 95: Geen asem hoor.... geen spreek! Falkl. VI, 58: Hij is zoo schargrijnig dat-ie geen asem geeft as-je met 'm praat; Leersch. 19: Sau je 'n eris eindelijk weer oasem geven; bl. 91: Niks geen asem geve; P.K. 81; Amst. 94; Nkr. VII, 26 April p. 2; I, 16 Mrt. p. 2: De rechter gaf daar geen asem op (antwoordde daarop niet); Allerz. 75: Daar geef 'k geen asem (antwoord) op; Het Zevende Gebod, 113: Geen aasem van de vader, geen boe noch ba; Menschenw. 84: Bin 'k gein asem woart! hai je gein senie in spreke? enz. enz.