1105. Het muist wat van katten komt,
d.w.z. de jongen vertoonen den aard van de ouden; ieder volgt gewoonlijk zijn aangeboren aard; een mensch verloochent niet licht de (slechte) hoedanigheden, hem door zijne afkomst aangeboren. Vgl. mlat. cattorum proles bene discit prendere mures; catte progenies discit comprendere mures (Werner, 8); Prov. Comm. 143: catten kinder die muyssen ghaerne, cattorum nati sunt mures prendere nati; Campen, 86: twil al muysen, dat van catten compt; R. Visscher, Sinnepoppen, 104; Spieghel, 269; Winschooten, 159; Cats I, 509; Bank. I, 106; Sewel, 501. De zegswijze komt overeen met het 17de-eeuwsche 't Wilt al scrafelen, dat van de hinne komt; het veulen van d'hackeney gaet gheern een telle; wat van apen komt, wil luizen, enz. Zie Harrebomée III, 248; Joos, 151; Taalgids V, 184; Dr. Bl. III, 49; Wander II, 1189: was von Katzen kompt, das mauset gern; was von der Katze ist, fängt Mäuse; Katzenkinder mausen gern; Jahrb. 38, 160: et will alle musen wat van Katten kümt; vgl. ook het Friesch: al hwet fen katten komt wol mûzje.