Koolm. II, 171 b; Wander II, 1135: es ist ein Kaper(er) an de Küste, wenn jemand uns belauert und dasselbe ziel mit uns verfolgt; auch von Nebenbuhlern in Heirath angelegenheiten. Thans gebruiken wij deze uitdr. ‘wanneer iemand ons bespiedt en hetzelfde doel met ons bejaagt; wanneer wij gevaar loopen, dat een meisje ons ontvrijd wordt, een post of eenig voordeel ons ontgaat, omdat er mededingers naar het meisje, den post of het voordeel zijn’; Vgl. Sara Burgerhart, 676: Ik wou u eens vragen, of Juffrouw Letje t' avond of morgen niet een goede vrouw voor Willis zyn zoude? of zyn er al kapers op de kust? C. Wildsch. II, 156; V. Eijk I, 89; P.K. 98: Ik behoefde niet bang te zijn voor kapers, vat je? Jans was vijf en dertig toen we trouwden, en van zessen klaar, hoor! Heuvel, Volksgeloof en Volksleven, 389: Ook gedoogt de jongelingsschaar maar noode dat een vreemde naar een meisje uit de streek komt vrijen. Zoo'n kaper op de kust houdt niet altijd den rug vrij; Het Volk, 3 Juli 1914 p. 8 k. 1: Ging het (bloemenverkoop) Zaterdag goed, Zondag kwamen er kapers op de kust, en wel van roomsche zijde. Ook zij boden bloemen te koop aan; Ndl. Wdb. VII, 1452; XIII, 1373. In 't fri. de Ingelsken binne op 'e kust, er is onraad.