Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1067. Die het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het deksel (of het lidGa naar voetnoot1)) op den neus,d.w.z. wie al te begeerig is, krijgt niets.Ga naar voetnoot2) ‘Dit is genomen van de oude gewoonte van drinken uit tinne kannen, waar op een dekzel was. Als men die kannen te hoog oplichte, om ze schoon uit te vagen, dan viel dat lid den drinker wel op den neus. Dit eigent men toe op zulke, welken de begeerte van alles te hebben, wel qualyk bekomt’ (Tuinman II, 52). In de 17de eeuw vinden we de uitdr. bij Jan Vos in de Klucht v. Oene, 264; vgl. verder C. Wildsch. IV, 33; Tuinman I, 104; Sewel, 376; 451: Die 't onderste uit de kan wil hebben, krygt het lid op de neus, he that will have the utmost gets nothing; V. Janus I, 170; Ndl. Wdb. VIII, 2027; Bergsma, 9: Die 't aal (al) hebben wilt, valt 't lid op de neus. Ook in het Nederduitsch is zij zeer gewoon; zie Taalgids IV, 263; Eckart, 245; Wander II, 1130; Ten Doornk. Koolman II, 168; in het Friesch luidt zij: Dy 't onderste ut 'e kanne ha wol, krijt it lid op 'e noas; vgl. voor Zuid-Nederland Waasch Idiot. 457 b: 't Scheel valt op zijnen neus, hij mist zijn doel; Antw. Idiot. 1916: Die den lesten druppel uit den pot wilt hebben, krijgt het scheel op zijnen neus, al te begeerlijk vangt niet. |
|