Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1066. Kamp geven,d.w.z. gewonnen geven, gewoonlijk met de ontkenning: geen kamp geven, niet toegeven, blijven bij hetgeen men gezegd heeft, geen krimp geven, het niet opgeven. In de 17de eeuw zeide men het kamp geven, zie o.a. Huygens VI, 48: Daer is geen tuchten meer aen Jongh Volck hedensdaeghs;
Sij geven 't niet eens kamp, al valtmender met slaeghs.
Zoo ook in het Boere-krakeel, bl. 23 en 113 naast kamp geven (bl. 11) of den strijd kamp geven (V. Janus 3, 39); Ndl. Wdb. VII, 1155; Molema, 112 b: hij het 't kamp geven, hij heeft den strijd opgegeven; Nkr. II, 25 Dec. p. 5: De vijand gaf onmid'lijk kamp; Het Volk, 19 Febr. 1914, p. 1 k. 1: Maar de burgerij van de sleutelstad gaf geen kamp. Ten Doornk. Koolm. II, 166: kamp, gewonnen (od. verloren), überwunden, besiegt: hê wul de sake (oder sek) nêt kamp gäfen; Epkema, II, 231: op kampjen jaen. Met welk znw. kamp we hier te doen hebben is onzeker. Wellicht beteekent het strijdperk, krijt, en is de uitdr. te vergelijken met het veld ruimen (zie Ndl. Wdb. VII, 1155). Naast deze uitdr. komt voor kamp zijn, gelijk zijn (Rusting, 518; fri. kamp wêze), kampop spelen, gelijkop spelen, dat we lezen bij Tuinman II, 147 en I, 38. Ook Halma en Sewel citeeren beide uitdrukkingen en verklaren kamp door gelijk, quitte, in welken zin dat woord reeds in de 17de eeuw voorkomt.Ga naar voetnoot3) Volgens Franck-v. Wijk, bl. 289 heeft kamp de beteekenis onbeslist, quitte, gelijk ontleend aan een zin als het bleef | |
[pagina 418]
| |
kamp = het bleef een (onbesliste) strijd: vandaar kreeg kamp geven de algemeene beteekenis van het gewonnen geven, toegeven, de zaak onbeslist laten. |
|