Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1031. Jongens van Jan de Witt,d.w.z. ferme, flinke jongens. Met C. Busken Huet, Het Land v. Rembrand II2, 251 te denken aan den raadpensionaris, is niet aan te bevelen, daar de uitdrukking in stukken uit vroeger tijd niet wordt aangetroffen en Jan de Witt bovendien bij het volk volstrekt niet populair, maar eerder zelfs gehaat was. Het is daarom zeer waarschijnlijk, dat we met Dr. R.A. KollewijnGa naar voetnoot2) moeten denken aan een anderen persoon, een krijgsman, nl. Johan de Werd, die van gemeen soldaat tot veldmaarschalk opklom (1634) en in den dertigjarigen oorlog een der stoutste ruitergeneraals is geweest. Zijne bekendheid blijkt o.a. op een plaats uit de Abenteuerliche Simplicissimus van Grimmelshausen (1669): Also brachte ich meine Beute und Gefangene den andern Morgen glücklich in Soest, und bekam mehr Ehre und Ruhm von dieser Partey, als zuvor nimmer, jeder sagte: Disz gibt wieder einen jungen Joh. de Werd! Welches mich trefflich kützelte. Grooter nog wordt die waarschijnlijkheid door de mededeeling, dat in een fransch volkslied, deze krijgsheld onder den naam van Jean de Wet, tengevolge van zijn strooptocht in 1636, nog lang als schrik voor de kinderen voortleefdeGa naar voetnoot3). Dat hij ook in ons land als zoodanig bekend geweest is blijkt uit 't Daghet XI, 61, waar wordt medegedeeld, dat men te St.-Huibrechts Lille tegen de kinderen zegt: braaf zijn want Jan van Weert is daar. Vgl. fr. c'est du bon temps de Jean de Vert; je m'en soucie comme de Jean de Vert. |
|