Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1030. Het lot valt (altijd) op Jonas,d.w.z. het ongeluk treft altijd dezelfde personen; hij zit in 't hoekje waar de slagen of de klappen vallen (no. 911), staat aan allerlei leed bloot. De uitdrukking is ontleend aan den Bijbel, nl. Jona I, vs. 7, waar verteld wordt dat een hevige storm het schip, waarop Jonas de zoon van Amitthai gevlucht was voor Jahwe, overviel en dreigde stuk te slaan. In den nood besloten de schepelingen het lot te werpen, om te weten door wiens schuld hun dit ongeluk trof. Zij wierpen dan het lot en het viel op Jona. Tegenwoordig wordt niet zoozeer aan een schuldige, als wel aan een ongelukkige gedacht, die zijn noodlot niet kan ontgaan. Zie Harreb. I, 363; Zeeman, 307; Ppl. 185; De Cock1, 114; Antw. Idiot. 603: Het lot | |
[pagina 399]
| |
valt altijd op Jonas; Teirl. 327: 't Lot valt altijd op Dzonas, eens ongelukkig, altijd ongelukkig; Waasch Idiot. 314; vgl. ook Schuermans, 210: 't Is ne Jonas, 't is een ongelukkigeGa naar voetnoot1). |
|