Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1001. Een ijzervreter,d.i. een onvervaard, onverschrokken krijgsman, een vechtersbaas; ook: een norsch mensch, mnl. iserbitereGa naar voetnoot2), Zuid-Beveland: izebiter, netig menschGa naar voetnoot3); hd. Eisenbeisser en Eisenfresser, een snoever (eng. fire-eater), eig. iemand, die zich vermeet ijzer te kunnen bijten, zooals blijkt uit een 13de-eeuwsch mhd. geschrift, waar we lezen: ich bizze wol durch einen stein,
ich bin so muotes raeze,
hey waz ich isens fraezeGa naar voetnoot4).
Vgl. Handelsblad, 14 Juli 1915 (avondbl.) p. 2 k. 2: Niemand, zelfs de aanwezige, geharde en gestaalde regiments-commandant van het 14de, generaal Goignoux, een echte ijzervreter, kon zijn tranen bedwingen. Luther spreekt van een Kürissenfresser, Küraszfresser; vgl. ook Wander II, 1162: der frisst Käsekörbe; ons vuurvreter, fri. fjûrfretter, | |
[pagina 386]
| |
in Noord-Holland ook de benaming van een vurig, sterk en moedig paard (Bouman, 113); papenvreter, iemand die de Katholieken haat (o.a. Nkr. VII, 27 Dec. p. 2; De Voorhoede, 10 Jan. 1914, p. 5 k. 2); een hoofdenvreter (een onderwijzer die de hoofden haat) in Schoolblad, XLIII, k. 1236. |
|