986. Ver van huis zijn,
d.i. ver van zijn doel verwijderd zijn, het mis hebben. Vgl. Sartorius II, 2, 84: Hij loopt al te ver van huys, ubi quis aliena nec ad rem pertinencia dicit, facitve; Campen, 49: Gy syt veer van huys; Vierl. 42: Dewelcke sulcx gesien hebbende meijnen dat se groote practijcijnen daerin sijn - maer zij sijn verre van huijs; Harrebomée I, 342: Hij gaat (of raakt) hoe langer hoe verder van huis; Antw. Idiot. 583: Nog wijd van huis zijn, nog verre zijn van te gebeuren; Tuerlinckx, 279; Rutten, 97: Nog wijd van huis zijn, nog verre van het doel of van het tijdstip zijn.