877. Heg (of weg) noch steg weten,
d.w.z. in het geheel den weg niet weten, ergens geheel onbekend zijn. In het oostfri. hê kend gên weg of steg. Onder een steg verstaat men in het oostfri.: een plank over een sloot (Ten Doornk. Koolm. III, 305 b); in West-Friesland een smal bruggetje, vlonder (De Vries, 98); in Drente is een steg een pad, een weg (Archief I, 350); vgl. het mnl. stech, nhd. steg, mnd. stech, voetpad of plank over eene sloot. De uitdrukking komt voor in Van Homulus een Schoene Comedie (VI. Bibliophilen, 2e Serie no. 6), bl. 40:
Ick moet reysene en verre oncondige wech
Nu desen nacht, en weet niet wech noch stech.
Vgl. verder Landl. 88: Weg noch steg weten; Ppl. 159: Hij weet hier heg noch steg; Gunnink, 239: Geen weg of stek weten; Nkr. IV, 28 Aug. p. 5: Zij vonden in 't lastige doolhof van streken geen weg of steg. Zie Antw. Idiot. 172: van pad of baan weten, pad noch baan vinden; en bl. 519: haak noch staak weten. Vgl. ook over heg en steg, mnl. over stock ende (over) steen, door dik en dun; in Limb. over hok en blok; huik en struik ('t Daghet VIII, 65); bij Rutten, 220: over hok en stok loopen (vgl. eng. over stock and block); Joos 54: over beek en gracht, over heg en haag; deur hei en schavei loopen (Waasch Idiot. 571).