851. Iets niet over zijn hart kunnen (ver)krijgen,
het niet van zich kunnen (ver)krijgen, er niet toe kunnen besluiten iets te doen (in Zuid-Nederland ook: iets aan te nemen); vgl. 17de en 18de eeuw het kan of mag mij niet van het hart of van mijn hart; Zuidndl. iet niet in zijn herte kunnen vinden. Onze uitdr. komt in de 18de eeuw voor in Br. v. Abr. Bl. 2, 63: Hoe zoudt gij over uw hart kunnen krijgen zo verre van uwe Christelyke pligten aftedwaalen; Tuinman II, 193: Hy kan dat over zyn hert niet krygen, dat is, hy kan daar toe niet komen; men kan hem daar toe niet bewegen, noch overhalen. Vergelijken we hiermede de uitdr. nog niets over zijn hart gehad hebben, nog niets genuttigd hebben; en het Zuidndl. iet over zijn herte niet kunnen krijgen, iets niet in de maag kunnen krijgen, iets niet lusten (Teirl. II, 39; Antw. Idiot. 554; Rutten, 91; Tuerlinckx, 261; Waasch Idiot. 287), fig. iets niet kunnen verdragen, tot iets niet kunnen besluiten, dan kan de eerste beteekenis onzer zegswijze geweest zijn iets niet kunnen eten, niet kunnen verdragen, en daarna in fig. zin iets niet kunnen hebben, er niet tegen kunnen, er niet toe kunnen komen. Vgl. hiermede iets mogen, dat vroeger en nu nog dial. ‘iets lusten’ beteekent (van spijzen gezegd), waaruit zich de algemeene beteekenis van houden van, goed vinden heeft ontwikkeld.