838. Hardloopers zijn doodloopers,
d.w.z. wanneer men te hard ‘van stal’ loopt, houdt men het niet vol; ‘ook als verontschuldiging in den mond van hem, die geen trek heeft zich met of bij iets bijzonder te haasten’. Eveneens gebezigd wanneer iemand bij het spel al dadelijk veel wint, om te waarschuwen dat dit veranderen kan. Zie Ndl. Wdb. V, 2190; fri. hirdrinders binne dearinders; Molema, 147: haardloopers bin doodloopers, haastige spoed is zelden goed.