Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 319]
| |
833. Tusschen hangen en worgen.In de 16de eeuw komt deze verbinding voor bij Campen, 69: hy gaet tusschen hangen en wirgen, d.i. hij verkeert in een slechten toestand, den dood nabijGa naar voetnoot1), syn. van hy gaet als een osse voer die byle (zie Ndl. Wdb. XI 1511). Sartorius I, 1, 51 vertaalt inter malleum et incudem door tusschen 't hangen en 't worgen, dus in pijnlijke onzekerheid, in welken zin het eveneens voorkomt in Snorp. II, 25 en bij Jacob Duym, Balthasar Gerards: Vrees benout my en hoop my wederom troost gheeft;
Des ben ick tusschen beyd' hanghen en verworghen.
Later krijgt de zegsw. meer de algemeene beteekenis van in onzekerheid zijn, blijkens Cint 6: Maar de zaak staat noch tusschen hangen en worgen, ofschoon de oorspr. beteekenis niet verloren gaat, daar Halma, 205 tusschen hangen en wurgen zijn vertaalt door être fort dans l'étroit, en Sewel, 315 door between two eminent dangers. In nog algemeener zin gebruikt men thans deze zegswijze om aan te duiden dat men in eene moeilijkheid, in een neteligen toestand verkeert; vgl. Maastrichtsch: Tusschen hangen en worgen als een boer tusschen twee advocaten; Waasch Idiot. 278 a: tusschen 't hangen en 't verwurgen zijn; Schuermans, Bijv. 113 b; Joos, 57: De Cock1, 90; Antw. Idiot. 534; Tuerlinckx, 242: tusschen 't hangen en 't worge, tamelijk slecht; De Bo, 1408: altijd hangen en nooit worgen, in een toestand verkeeren te slecht om te leven en niet slecht genoeg om te sterven; nd. de steht zwesche Hangen un Würgen (Wander II, 348); fri. twisken hingjen en wiergien, in 't onzekere. |
|