Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend812. Bij de(r) hand zijn,d.w.z. dicht bij zijn; de hand is hier genomen als zinnebeeld van nabijheid; vgl. lat. ad manum esse; het mnl. present ende bi der hant, en ons voorhanden. Vandaar ook dat de uitdr. kan beteekenen niet meer afgezonderd (op de slaapkamer) zijn, te spreken zijn (fr. visible), al op zijn (Sewel, 313; Halma, 203); eene derde beteekenis is die van behendig, bedreven, bij de pinken, listig zijn, zich de kaas niet van het brood laten eten, die wellicht zoo moet worden verklaard, dat iemand spoedig ergens tegenwoordig is, er gauw bij is, vlug is; vgl. bij het hek zijn (Harreb. I, 299) en het Antw. bij de werk zijn, gereed zijn, fri. by de wirken, aanwezig; 17de eeuw bij de werke(n) zijn of hebben, bij de hand zijn of hebben (Lat. Versch. 413). Zie verder het Ndl. Wdb. V, 1811; II, 2569; Antw. Idiot. 232: bij der hand zijn, handig, vlug, behendig zijn.Ga naar voetnoot1) |
|