799. Geen hand voor iets verdraaien (of omdraaien),
d.w.z. niet de geringste moeite voor iets doen; er niets om geven. Bij Sartorius I, 3, 68: manum non verterim, ick wil myn handt niet daerom verdrayen. Zie verder Suringar, Erasmus no. CXIV; Ndl. Wdb. V, 1779; Ppl. 6; 53 en vgl. het lat. ne manum quidem vertere. In Twente: doar wik de hand nig um verleggen. In Zuid-Nederland zegt men in deze uitdr. nooit verdraaien, maar wel omdraaien, omkeeren, omleggen, opheffen of uitsteken (Teirl. II, 12; Antw. Idiot. 530). Vgl. verder Wander II, 324: ich drehe (kehre) die Hand nicht um darum; fr. je ne lèverais pas le doigt pour cela; eng. I don't lift (or stir) a finger for it; fri. der gjin han (of finger) om útstekke. Bij De Brune, Bank. I, 168: Nietighe beuzelinghen, die gheen hand-keer waerdigh en zijn.