Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend782. Zich iets op den hals halen,d.w.z. zich zelven een last bezorgen, dien men moet torsen, een ongeval veroorzaken, zich iets berokkenen; in de 17de eeuw ook zich iets over den hals halen. Men moet hals hier opvatten in den zin van nek (zie Hooft's Brieven, 76). Weet men te maken, dat een ander dien last moet dragen, dat werk moet verrichten, dan schuift men hem dien last op den hals (vgl. Vondel's Gijsbr. v. Aemst. vs. 1624 en het 17de-eeuwsche iemand iets over den hals senden naast iemand iets of iemand op de hakken zenden); fr. mettre qqch. sur le dos de qqn., se décharger sur lui de la responsabilité; hd. sich etwas auf den Hals laden; einem etwas aufhalsen. Zie verder Lat. Versch. 259; Ndl. Wdb. V, 1540 en 1665-1666; vgl. no. 396 en Rutten, 152 a: Iemand in den nek krijgen, hem tot last hebben aangerand worden; iem. op den nek hebben, iemand moeten onderhouden; fri. him whet op 'e hals helje.Ga naar voetnoot1) |
|