Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend766. Haasvreten,d.w.z. bang, bevreesd worden, zich terugtrekken, in zijn schulp kruipen, achteroet vretten (Twente); hazenvleesch hebben ('t Daghet, XII, 125); haazehaar hebben in N. Taalg. XIII 136; Harreb III, CXXII: Hij heeft haas (of hazevleesch) gegeten, zijne lafhartigheid is er het bewijs van. ‘De onderstelling is, dat men door het eten van haas of hazevleesch eigenschappen van den haas (in dit geval blooheid, lafhartigheid) in zich opneemt. Zoo zegt men van ongedurige, woelige knapen, dat zij paardenvleesch gegeten hebben; het paard is, gelijk bekend, een zeer zenuwachtig dier’ (Ndl. Wdb. V, 1492). Het geloof dat men zich door het eten van een dier zijn eigenschappen kon verwerven is al zeer oud: Achilles immers at leeuwenmerg. Thans gebruiken op sommige plaatsen in Griekenland bruid en bruidegom een duif of een haan; de duif is het symbool der verliefdheid en de haan dat der mannelijkheid.Ga naar voetnoot1) De Franschen zeggen il a mangé de la biche blanche van iemand, die altijd in beweging is, ‘par allusion à l'humeur errante et vagabonde de la biche’. Zoo zeide men, volgens Harrebomée II, 284, tot een tragen denker: heb je spek gegeten? (vgl. Kluchtspel III, 72) omdat spek zwaar te verteren is. Thans kent men in West-VI. nog de uitdr. hij heeft jotjes gegeten voor hij suft (De Bo, 471); in Limb. hij heeft van den vos geëeten, hij is slim ('t Daghet X, 182), syn. van vossenbillen gegeten | |
[pagina 298]
| |
hebben (Rutten, 268); vossemelk gedronken hebben (Antw. Idiot. 1402); vossepooten of vossesteerten geëten hebben (Waasch Idiot 724); in Antw. hij heeft boonen gegeten voor hij verstaat moeilijk iets (vgl. no. 308; hd. er hat Erbsen gegessen); knokkelboonen geëten hebben, alles afkeuren, lastig en moeilijk zijn (Waasch Idiot. 356); in Mecklenburg vraagt men aan iemand die er verdrietig uitziet: hest Müs' fräten (vgl. Wander III, 546 en onze uitdr. muizenesten in het hoofd hebben), ook kriebelkruid gegeten hebben, niet stil kunnen zitten; een stukkie van 't looie beest geëeten hebben, lui zijn (Boekenoogen, 590). In Zuidafrica hy het van koerland (luie trekos) se vleis geëet, hij is lui (Boshoff, 335). Zie' nog Borchardt no. 843: einen Narren an jemand gefressen haben; westfaalsch: hei stellet sik, äs wenn he von der dullen Suege (Sau) freaten hädde; ook kent men in het hd. Tollkirschenthee getrunken haben, dol zijn, van Lotje getikt zijn, dat te vergelijken is met kriebelkruid gegeten hebben; von einem Ochs gegessen haben (dom zijn); fr. avoir mangé des oeufs de fourmis. Misschien mag ook vergeleken worden Sart. I, 3, 86: ick heb Bot gegeten, ende verstae niet dat scharpsinnigh is; III, 4, 81: hy heeft van een exter gegeten, in futiles, parumque fideliter sibi concredita arcana continentes; vgl. Wander II, 485: er hat Heistereier gegessen; 810: hei heft von 'e Hehnernarsch (Hühnerarsch; ook Entenarsch, Gänsepirzel) gefrete, von jem. der sehr. geschwätzig ist; 1212: Katzenmilch getrunken haben, onbetrouwbaar, oneerlijk zijn; he hett Hunensnûten êten, he kann scharp rûken (Eckart, 226). |
|