751. Haantje de voorste
of zooals men in Zuid-Nederland zegt een haantje vooruit, een Jan boven Jan (Joos, 76; Teirl. 203 en Schuermans, 170) of in de 17de eeuw Govert in 't voorste is onder de jongens de voorganger en aanvoerder bij vechterijen en kwajongensstreken. Haan beteekent hier eig. de voornaamste, de beste, de eerste, de baas, de meester; vgl. in Zuid-Nederland de haan van 't kot zijn. In de 18de eeuw komt deze benaming voor in Van Effen's Spect. VI, 229, Vgl. evenwel ook Pers, 719 a: Imbize, die 't haentjen alleene was. In het Boere-Krakeel, 8: Haantje by de voorste zijn; Sewel, 307: Hy is het haantje van de buurt (het katje van de baan), he is the cock of the parish. Vgl. verder het katje van de baan (zie Ndl. Wdb. VII, 1784), Pietje de voorste (fri. pytsje-de-foarste); de eng. uitdr. to be the cock of the walk (or of the parish), the dominant person; Ndl. Wdb. V, 1390.