Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend748. Zijn haan kraait (of is) koning,d.w.z. hij is de baas; de uitdr. is ontleend aan een hanenwedstrijd, waarin zijn haan als overwinnaar is te voorschijn getreden; vandaar: hij heeft zijne zaak doen triomfeeren, hij is de baas. Ook zeide men in de 17de eeuw: zijn haan kraait boven (zie het Ndl. Wdb. V, 1385 en III, 885), en zijn haan is koning, waarvan Sartorius I, 3, 50, zegt ‘nostrates a gallis inter se de victoria certantibus metaphoram sumunt’.Ga naar voetnoot1) Vgl. ook Sewel, 416: Haar haan kraait koning (zy heeft de broek aan), she wears the breeches; Halma, 200: Zijn haan is koning, il dame le pion à tous les autres; in het Friesch: syn hoanne moat kening kraije; fr. il chante victoire; eng. to cry cock; vgl. hd. zu früh krähen. |
|