Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 287]
| |
740. Naar de haaien gaan of zijn,Ga naar eind740d.w.z. te gronde gaan, onherroepelijk verloren zijn, dood zijn (zie o.a. Nkr. II, 17 Mei p. 3; VI, 16 Nov. p. 2; Kmz. 27) of naar de pieren gaan, zooals de Vlamingen zeggen (ook in Twee W.B. 95), naar kapitein Jas gaan (Indië; Harreb. I, 357; Ndl. Wdb. VII, 228). Oorspr. van een over boord gevallen of gezetten matroos gezegd; vgl. het eng. to go to the dogs; hd. vor die Hunde, die Hühner gehen en de synonieme uitdr. naar den kelder gaan of kelderen (in Nkr. VIII, 31 Jan. p. 2), noa beppe's kelder - (Molema, 29), naar grootje -, zijn ouwe moer -, ad patres gaan; naar de pieltjes of pieleendjes (Harreb. III, CXLVI); naar de knoppen, klooten, kwaartjes, vaantjes zijn (Rutten, 115 b; Antw. Idiot. 680; 671; 730; 1308); naar den dieperik gaan; naar den kabeljauw zijn; naar den kabeljauwkelder trekken (= verdrinken; Waasch Idiot. 173 b; 318 a; Ndl. Wdb. VII, 806); naar de kiele zijn (Landl. 6; S. en S. 6); naar 't pierenland, bij Peerken den dood zijnGa naar voetnoot1), naar 't Pierengeland gaan ('t Daghet XII, 142; Tuerlinckx, 500); in 't pîrkesland gân (Woeste, 200 a); na de bômkes gân (Korrespblätt XXIII, 33). Vgl. no. 741. |
|