719. Het is al geen goud wat er blinkt,
d.w.z. niet al wat schoon voor oogen is, is ook innerlijk degelijk; schijn bedriegt; Harreb. I, 253 b. In de middeleeuwen: Ten is niet al gout, dat daer blinckt; Goedthals, 68: Ten is niet al gout, dat daer blinckt, tout ce qui reluist, n'est pas or; Prov. Comm. 623: Ten is niet al gout dat daer blinct, auri natura non sunt splendentia plura; Spieghel, 267; Paffenr. 96; Idinau, 81:
T'en is niet al goudt, dat schoone blinckt,
Dat blijckt aen ratel-goudt, coper, latoen:
So rieckt hy alder-meest, die alder-vuylst stinckt,
En deckt veel quaedts, onder 't schijn van wel-doen.
Wijse nochtans altijdts het beste be-moen.
Zie ook Tuinman I, 106; Joos, 148; 't Daghet XII, 144: 't Is niet al goud dat blinkt en ook niet al strond dat stinkt. Dat het spreekw. in zeer vele talen bekend is, bewijst Wander I, 1789 met tal van voorbeelden. In andere uitdrukkingen en zegswijzen wordt goud als het edelste der metalen genomen als maatstaf van betrouwbaarheid, degelijkheid en deugd. Vandaar: een hart als goud (of van goud, fr. un coeur d'or); zoo eerlijk als goud; zoo trouw als goud (in de Gew. Weuw. III, 5); spreken als goud (gulden woorden spreken); zeker als goud (Kl. Brab.; Waasch Idiot. 263 b). Vgl. fr. tout ce qui reluit n'est pas or; hd. es ist nicht alles Gold was glänzt; nicht jeder Stein ist ein Edelstein; eng. all is not gold that glitters; mlat. es quodcumque rubet, non credas protinus auram; non est aurum omne quod radiat (Werner, 3).