716. Een gortenteller,
d.i. eigenlijk iemand, die de gortkorrels telt, een krenterige kerel, gierigaard, en later een man, die zich met de kleine aangelegenheden van de huishouding bemoeit, een keukenpiet, een keukenklouwer, een hennetaster (Ndl. Wdb. VI, 579; fr. un tâte-poule), ook wel een erwtenteller (Schuermans 69 b) of een zouttelder (De Bo, 1446) genoemd. De naam dateert uit de 16de eeuw en komt voor bij Kiliaen: Gortenteller, euclio, cumini sector. Vgl. R. Visscher, Quicken, 3, 29: Hij telt al de gorten die daer gaen in de pot. Voor andere plaatsen zie Ndl. Wdb. V, 450; Sewel, 291; Halma, 192: Gortentelder, hennentaster, een man die zig zelf met de kleinste keukenzaaken bemoeit; Harreb, I, 252 a. Vgl. hd. Erbsenzähler; Linsenzähler; nd. Gröttketeller; Grützenzähler (Eckart, 173).