Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend677. Met iets geuren,d.w.z. ‘met iets pronken, niet zonder zekere kluchtige gemaaktheid’; ook geurpikken.Ga naar voetnoot1) Vgl. Landl. 80: Jantjes en marineklanten die er geuren met 'n fijn opgetuigde meid; Nkr. VII, 11 Jan. p. 4: Nu loopt hij daar te geuren in 't nieuw officierenpakje. Volgens het Ndl. Wdb. IV, 1878 zijn de ‘uitdrukkingen geur maken en geurmaker aanleiding geweest, dat het reeds bestaande werkwoord geuren (geur van zich geven) genomen werd in den hier omschreven zin, die zich uit de beteekenissen van dat woord op zich zelf niet laat verklaren’. Zie echter no. 678. |
|