667. Een gespekte beurs,
d.w.z. eene goed gevulde beurs. Een uitdrukking, die we sedert de middeleeuwen aantreffen o.a. in die Rose, vs. 7882: De borse met florinen wel gespect. Zie verder Roemer Visscher's Sinnepoppen, eerste schock, XLI: De Broeders van de Bende die garen de gilde spelen, zijn wel fraey gemoet, soo langh als de beurs noch wel gespeckt is; Van Lummel, 354: Mijn comptoir is nu qualijck gespeckt. Ook spreekt men van een goed gelardeerde beurs, waarin gelardeerd (fr. larder), evenals gespekt, eigenlijk beteekent met stukjes spek voorzien, en verder bij uitbreiding in 't algemeen voorzien van geld, het vette der aarde. Vgl. nog de Friesche zegswijze hy scil wol goed spek ha, hij zal zeker goed geld nalaten; de uitdr. een vetje, d.i. een voordeeltje, een kleine winst; de Groningsche uitdr. spek zetten, d.i. ‘zooveel verdienen dat men van belang kan overhouden, zoodat men welgesteld wordt’ (Molema. 394 a), en een smerig baantje, een vet baantje, een voordeelig postje; een vette pot, een goed gevulde spaarpot, enz. Ook in het Noorsch en Deensch is de uitdr. bekend spaekke en Pung; en vel spaekket Pung, In het hd. ein gespickter Beutel; zie Kluge, Studentensprache, 127 a. Voor Zuid-Nederland zie Antw. Idiot. 481 en vgl. no. 429.