Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend656. Goed (of slecht) gemutst zijn.De wijze, waarop iemand zijne muts op het hoofd zet, wordt als kenteeken aangenomen van zijne goede of kwade stemming. ‘Wien de muts verkeerd staat, die is kwalijk gemutst; wien de muts goed naar iets staat, die is goed gemutst.’ Zie Taal- en Letterbode V, 295 vlg.; Ndl. Wdb. IV, 1467 en vgl. no. 281; Halma, 168: Hij is niet wel gemutst, il n'est pas content; Harreb. I, III a; 169: Zoo mij de hoed staat, staat mij het hoofd, zei de dwaas; 't Daghet XI, 95: de muts op nummer elf hebben staan; Bergsma, 54: hij hef de blikken musse op, hij is slecht gehumeurd. Ook de Franschen zeggen il a mis son bonnet de travers voor ‘hij is niet goed gemutst’; hd. die Haube steht ihr schief; bij Wander II, 387: eine schlechte Haube aufhaben; V, 1411: Sie hat heute die gute Haube auf, ist bei guter Laune. Zie ook Joos, 86; Molema, 159 a: de hoaren staon hom nijt goud; vgl. het mnl. haer caproen stont al int noort, in het noorden, links, scheef, d.i. zij was slecht gehumeurdGa naar voetnoot3). |
|