Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend639. Het gelag betalen.Onder het gelag verstond men de vertering in een herberg gemaakt; in eigenlijken zin wil de uitdr. dus zeggen ‘de vertering betalen hetzij zijn eigene, of ook die van anderen, met wie men in gezelschap geweest is, zoodat men deze vrijhoudt. Bij overdracht de straf van anderen dragen, boeten, hetzij voor hetgeen men met anderen misdreven heeft, hetzij voor datgene waaraan alleen anderen schuld hebben, en wel zóo dat deze | |
[pagina 253]
| |
vrijblijven; er voor opdraaien’.Ga naar voetnoot1) In dezen zin komt t(ge)lach betalen, tghelach gelden sedert de Middeleeuwen voor. Zie het Ndl. Wdb. IV, 1038; II, 2197; Mnl. Wdb. II, 1185 en vgl. het fri.: it gelach bitelje of de pot fortarre. Synonieme uitdrukkingen waren of zijn voor het gelag blijven; de ballen betalen (Gew. Weuw. III, 28) of den bal boeten (waarmede men zelf niet gespeeld heeft); den bot schudden (nog in 't Vlaamsch, zie Schuermans, 71); de scherven betalen (Rutten, 199); het loodje leggen (Coster, 211 vs. 128; 511 vs. 472 en Van Dale); het loodje schieten (Sewel, 459); der zak lappe (Jongeneel, 96); het leste keersken uitblazen (Joos, 75). Zie Joos, 80 en 91; Suringar, Erasmus, XXXV en vgl. het fr. payer les violons, les pots cassés (in Waasch Idiot. 794: de gebroken potten moeten betalen), en het hd. das Bad austragen müssen, etwas ausbaden müssen; die Zeche oder die Suppe zahlen müssen; vroeger ook das Gelag bezahlen (Borchardt, no. 100; 1265); eng. to pay the piper, the scot. Synoniem was in de middeleeuwen die hanse gelden, waarbij men denke aan de vroegere gewoonte om bij de intrede in een hanse een geldsom te storten of de leden te onthalen.Ga naar voetnoot2). |
|