Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend640. Een hard gelag,d.w.z. een hard lot, eene harde noodzakelijkheid; fri.: in hird gelach. Thans inzonderheid in toepassing op toestanden of lotswisselingen, waardoor men genoodzaakt wordt tot iets dat hard valt (een maatregel, handeling, enz.); maar voorheen ook in meer algemeenen zin voor eene treurige lotsbeschikking, die moeilijk is te dragen, in welken zin het o.a. voorkomt in den Minnenloep II, 2361 var.: Daerom so ist een hart gelach te duken onder der minnen slach. Dit znw. gelag houdt men voor eene afleiding van het wkw. liggen of geliggen, en beteekent in deze uitdr. gesteldheid, toestand, lot; vgl. de uitdr. de gelegenheid eener zaak en het hd. Lage, d.i. toestandGa naar voetnoot3). Voor citaten uit de 17de eeuw zie het Ndl. Wdb. IV, 1041, waaraan nog is toe te voegen Anna Bijns, Nieuwe Refereinen, 31: Ic moet wercken en sorgen, sal ic bedijen,
Tot allen tijen; tes een hert gelach.
Van Lummel, 196: Het grof gheschut aen alle zijden
Ghinck daer los als eenen donderslach.
De roers die knapten tot dien tijden,
Twelck veelen was een hart ghelach.
Halma, 163: Dat is een hard gelag voor dien man, c'est un grand creve-coeur à cet homme-là; Harreb. I, 116 b. |
|