620. Gedienstige geesten,
d.w.z. dienende geesten, dienstboden; 18de eeuw dienstbare geesten. De uitdrukking herinnert aan Hebr. I, 14: Zijnse (de engelen) niet alle gedienstige geesten, die tot dienst uytgesonden worden? Hier wordt dus deze benaming toegepast op de engelen. Bij uitbreiding wordt de naam ook gebruikt voor een ieder, die een ander (somtijds voor loon) dient, ook daar waar die dienst onnoodig en overdreven is. Vgl. Pers, 486 b: Hemelsche dienstboden; Zeeman, 212; Ndl. Wdb. IV, 728; hd. dienstbare Geister; eng. ministering spirits.