Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend611. Geblazen zijn,d.w.z. weggeblazen, weg zijn, ook: dood zijn, foetsie zijn.Ga naar voetnoot3) De uitdr. is hoogstwaarschijnlijk ontleend aan het damspel, waarbij men onder ‘blazen’ verstaat eene dam of eene schijf wegnemen, waarmede verzuimd is te slaanGa naar voetnoot4). Vgl. Halma, 78: Eene dam of schijf in 't damspel blazen, souffler une dame, un pion; Sewel, 121: Een schijf, dam blaazen, to blow a man, at draughts. Vgl. ook Tuinman I, 262: Ymand een schyf blaazen. Dit word ook lachende wel op een ontkaapt wijnglas toegepast’Ga naar voetnoot5); | |
[pagina 244]
| |
Harreb. III, 13: Kan je dammen dan kan je ook blazen; Ndl. Wdb. II, 2810. In Groningen noemt men dit poesten (vgl. asschepoester), en in Friesland is een pûster een misslag op het dambord; zie Molema, 331 a. In Zuid-Nederland beteekent, volgens De Bo, 144 a, geblazen zijn, verloren zijn, te leur gesteld zijn, in den grond geholpen zijn; Schuermans, 39 b: Het is er meê geblazen, het is er meê gedaan, hetzelfde als het is er meê gebeld (bl. 89 a); Teirl. 181: Geblaze zijn, verloren zijn. Ook in het Fransch kent men souffler quelque chose à quelqu'un, iemand iets ontkapen, en is souffler (evenals het hd. blasen; eng. to blow) een term in het damspel gebruikelijk. |
|