610. Het (ge)bit op de tanden nemen,
aan het hollen slaan; eigenlijk en figuurlijk vertaling van het fr. prendre le mors aux dents, gezegd van een paard, dat het gebit op de snijtanden neemt en er den druk niet meer van gevoelt. De uitdr. dagteekent bij ons uit de middeleeuwen; o.a. Froissart I, 163 (met kracht doorzetten); Bijdr. tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ndl. Indië LXXVI, 193 (anno 1684); Halma: Prendre le frein aux dents, het gebit op zijne tanden nemen, op hol raaken, aan 't ligtmissen raaken. Van Effen, Spect. VIII, 157; Brieven van Abr. Blank. II, 319; Ndl. Wdb. IV, 422; II, 2745; Harreb. I, 324: Hij houdt het gebit op de kiezen, hij weet zijn wil door te zetten; Haagsche Post, 18 Aug. 1917, bl. 879, k. 3: Vermoedelijk rekent zij (De Entente) juist, tenzij haar proletariaat het bit tusschen de tanden neemt, en een streep door haar rekening trekt.