Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend609. Op iemand gebeten zijn,d.w.z. verstoord, vergramd zijn op iemand. Het verl. deelw. gebeten heeft in deze zegswijze eene bedrijvende beteekenis, eig. bijtende, op bitse wijze, waarin ook het ohd. gebizzeno als bijwoord voorkomt, en waaruit zich in onze taal de beteekenis van verbitterd in bijvoeglijke opvatting verder heeft ontwikkeldGa naar voetnoot2). Sedert de 16de eeuw komt gebeten in dezen zin bij ons meermalen voor, o.a. bij Hooft, Ged. II, 27; Vondel, Joseph in Dothan, 308; Huygens, Dagw. 123 (ons altijd gebeten bloed); Tuinman I, 275; Halma, 151; Sewel, 232; Waasch Idiot. 236 a; Rutten, 74 a; Antw. Idiot. 449; Claes, 66. In de middeleeuwen was hiervoor bekend verbeten, waarnaast het bijwoord verbetenlike. Vgl. het Westvlaamsche: de beete op iemand hebben, den pik op iemand hebben (zie De Bo, 91 a) en het Antw. in de beet staan, bespot en gehaat worden. |
|