612. Onder de geboden staan (of zijn),
d.w.z. ondertrouwd zijn; fri. ûnder 'e geboadens stean. Het znw. gebod heeft in deze zegswijze nog de verouderde beteekenis van bekendmaking, bepaaldelijk de openbare, wettelijke bekendmaking van een voorgenomen huwelijk, dus huwelijksafkondiging (fr. les bans; hd. das Aufgebot; eng. the banns). Vgl. in de middeleeuwen Leid. Keurb. 485, 7 (a. 1446): Dat geen poorter mitten anderen in der echtscip vergaderen en sullen, ten sij dat sij eerst hoir geboden gehadt hebben ende getruwet (sijn) in der kercken (Mnl. Wdb. II, 991). In deze zegswijze vertegenwoordigen de geboden of huwelijksafkondigingen den toestand van ondertrouw, waaronder of waarin de verloofden verkeeren; Ndl. Wdb. IV, 435-436; X, 1205; Halma, 151: Onder de geboden zijn, avoir des annonces. In Vlaanderen zegt men in 't kasken staan of hangen (Schuermans, 224 a); in Groningen: in 't kastje, in de bakke, achter de troalies stoan (Molema, 531 b); in Kl. Brab.: in zijne geboden of geboôn liggen (zie Waasch Idiot. 236 b); in de Kempen: in zijne roepen liggen; in Antw.: onder de roepen zijn; in Limburg: van (de trappen van) den preekstoel geworpen of gegooid worden, vallen, rollen; Maastricht: euver de bank vleege (zie N. Taalg. XIV, 194); vgl. ook Antw. Idiot. 997; Waasch Idiot. 535 a; De Cock2, 154; hd. das Brautpaar wird von der Kanzel herabgeworfen.