Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend604. Zijn gat aan iemand (of iets) afvegen,d.w.z. iemand of iets met de diepste minachting geringschatten, er volstrekt niet om geven. Dat gat hier de beteekenis heeft van aarsgat is duidelijk en blijkt bovendien uit het 17de-eeuwsche zijn fondement aan iets vegen; fr. s'en battre les fesses. Volgens Schuermans, Bijv. 119 b zegt men in Braband en elders ook iets aan zijn hemdslip, aan zijne pollevien of zijne versenen vègen; Teirl. 95: an iemand zijn ballen vagen; aan iemand of iets zijn ende vagen (Teirl. 403); 18de eeuw: zijn elleboog aan iets vegen. In vele platte zegswijzen komt gat in deze beteekenis voor. De meest bekende zijn op zijn gat zitten (- liggen), eigenlijk van iemand, die onzacht neergevallen en nog niet opgestaan is; figuurlijk in toepassing op onstoffelijke zaken, inzonderheid bedrijven, takken van nijverheid, enz., die als 't ware ternederliggen, in kwijnenden toestand verkeeren, of wel op ondernemingen, die mislukt zijn en niet doorgezet worden (bij Schuermans 138 b en 832 b: de handel ligt op zijn vod (of zijn gat); fr. être à cul; hd. auf dem Arsche liegen; zie ook Teirl. 446; Antw. Idiot. 446; Winsch. 64; Halma, 149); vgl. Boekenoogen, 671; het Friesch: it ding of de merk sit op 't gat. - Iemand het gat (de kont of de hielen) likken, hem op walgelijke, lage wijze vleien en naar den mond praten; hem gatlikken (Halma, 150); syn. van iemand zijn naars uittikken (in Sjof. 169) of iemand de hielen likken (in Nkr. VII, 19 April, p. 2; IV, 22 Mei, p. 4; 10 April, p. 4); fr. baiser, lécher le cul à qqn; hd. einem den Hintern lecken, in den Hintern kriechenGa naar voetnoot1); vandaar een gatlikker, lage vleier (o.a. Halma, 150; Kalv. I, 129) of kontlikker (in Mgdh. 140) naast een hielelikker (o.a. Kent. 40; 61); lik mijn gat (mij de maars), loop, stik! iemand achter het gat loopen (zuidndl. ook achter iemands sleppen loopen), hem altijd achterna loopen, hem overal gedienstig volgen, met minachting gezegd: iemand in het gat kruipen, hem op slaafsche, kruipende wijze vleien en dienen (bij Teirl. 447: gatkruipere; Schuermans, 832 b: iemand in zijne vot kruipen; zie ook Antw. Idiot. 446: iemand in zij(n) gat kruipen, hem moeten te voet vallen; en Halma, 149); iets aan zijn gat, broek, been hebben (Teirl. 108); iemand iets aan | |
[pagina 241]
| |
zijn gat, kont, broek, been zetten, lappen, draaien, smeren (hem) benadeelen door hem iets te duur te doen koopen of door hem een spel te doen verliezen; zie no. 18; Ndl. Wdb. III, 1468; Teirl. 447); iemand een voet onder het gat geven, hem een schop voor het achterste geven, t.w. om hem weg te jagen; figuurlijk hem wegjagen, de deur uitzetten (fr. donner du pied au cul à qqn.); iets voor het gat schoppen, - slaan, of lappen (Winsch. 65); ook iets een klap voor 't gat geven, het slordig, achteloos behandelen, het slordig en met overijling afwerken, afroffelen; zie Molema 519: tegen 't gad anschuppen en vgl. fr. fesser qqch.; geen nagel hebben om zijn gat te krabben (krappen, schrepen), doodarm zijn (Campen, 83: hy en heft niet een naghel den eers mede te clouwen; zie V. Lummel, 255; Harreb. I, 206; Ndl. Wdb. IX, 1492; Teirl. 447). Verder: zijn gat ergens indraaien, zich van een plaats meester maken; een goede betrekking krijgen; een rijke vrouw trouwen; je kunt er wel met je gat op naar Keulen rijden, in scherts, ter aanduiding eener hooge mate van botheid van een mes. Die zijn gat brandt, moet op de blaren zitten, die eene fout of misslag begaat, moet voor de gevolgen boeten (sedert de 17de eeuw bekend, o.a. Bred. I, 237). Zijn gat vol schulden hebben, met zijn gat in de schuld zitten, diep in schulden steken (ook Teirl. 447), waarvoor men ook zegt zijn huid of zijn bast vol schulden hebben; zijn gat vol zuipen, zich zat drinken, zich dronken drinken of bezuipen; vgl. Halma, 149: zijn gat vol zuipen, se souler, s'enivrer. Zie het Ndl. Wdb. IV, 343-344, waar deze en nog andere thans minder gebruikelijke zegswijzen zijn vermeld en verklaard. Voor soortgelijke uitdrukkingen in Zuid-Nederland zie o.a. Teirlinck i.v. bal, borze, broek, kloot en dergelijke. |
|