594. Dat valt (treft, loopt) op een gansje,
dat is een gelukje, een meevallertje; ontleend aan het ganzenbord; eig. ‘door een gelukkigen worp met de dobbelsteenen het nummer van zulk een vakje treffen, waarop eene gans staat, waardoor dan het getal oogen, dat men geworpen heeft, dubbel telt en men aldus dichter bij den pot komt te staan’; Ndl. Wdb. IV, 247; De Amsterdammer, 15 Juli 1922, p. 1 k. 2: Bij de toewijzing van een zetel aan de ‘overschotten’ kan de partij het fortuintje hebben er een zetel bij te krijgen voor een gering ‘overschot’: in al deze dingen is het voor rechts op een gansje geloopen; Nw. Amsterdammer, 8 Mei 1915, p. 11 k. 1: Algemeen werd verklaard dat de weddenschap door mijn vader gewonnen was. Dat ‘viel op een gansje’ voor den hofmeester, die wel graag veel ‘geweren’ (jagers) aan boord had. Vgl. mnl. in die clincken vallen, een beeld ontleend aan de bollebaan.