526. Iemand dwarsdrijven.
In eigenlijken zin gebruikte men in de 16de eeuw het wkw. dwarsdrijven van een schip in de bet. niet bij den wind willen zeilen, zooals nog in het Friesch: it is in âld dwersdriuwer, waaruit zich de beteekenis wederstreven geleidelijk ontwikkelde. Zie Sart. I, 9, 97: Ghy mocht den dwars-drijver liever hebben laeten slapen, vert. van: cicadam ala corripuisti. Zie verder Witsen 486 en 503; Winschooten, 55: Dwarsdrijven beteekend met een Schip, dwars in het Waater leggen: het welk indien het met voordagt geschied om een ander te quellen: wat wonder dat dwarsdrijven genoomen werd voor harrewarren, kraakeel soeken: en een Vent of Schipper, die dat doet, een dwarsdrijver genaamd werd. Zie ook Smetius, 223: Hij wil alle-tyt dwers in de wagen gaen; Sewel, 202: Dwarsdryver, a cross fellow, a quarrelsom fellow; Halma, 130; V. Schothorst, 123; Gunnink, 124; Harreb. I, 169: altijd de dwarsfluit spelen; in het Waasch Idiot. 198: dweerszak, dweerzerik, dwarsdrijver; fri. it is in dwerslizzer, dwarsliggend schip, fig. dwarsdrijver. Voor het nd. zie Kluge, Seemannsspr. 203.