Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 209]
| |
voet overdwars zetten, iemand overdwarsen; thans dial. dwars zijn of iemand dwars zitten (Draaijer, 9 b); dweers in den weg zijn; dweers(ch) op zijn (De Bo, 284; Waasch Idiot. 198 a). Eig. een boom dwars over den weg leggen om den doorgang te verhinderen, dus den weg versperren (afgel. van spar, balk). Zie Halma, 130: Dwarsboom, traverse, poutre mise de travers pour fermer un passage; Iemands plannen dwarsboomen, s'opposer aux desseins de quelqu'un; Sewel, 202. Syn. was iemand slagboomen (Winschooten, 31); iemand dwarspalen (Esopet, Toverlantaaren, 7; Pers, 623 a: dwerspael, dwarsdrijver). In het fri.: dwersbongelje, dwersbommelje; Molema, 50: dwarsbungeln; Bergsma, 97: dwarsbongeln, tegenspreken, niet willen begrijpen. |
|