Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend521. Een duivelstoejager,een bijlooper, iemand die het minste werk moet doen, voor allerlei ondergeschikt werk gebruikt wordt; dial. een brakGa naar voetnoot1); een schabulGa naar voetnoot2); zie Harreb. I, 165: Het is zoo'n duivels toejager; Beets, Camera (De Schippersknecht): Schippers duvelstoejager! riep Kees, een uur daarna zijn huis binnentredende en zijn gegalonneerden hoed op de steenen smijtende, zoo ver die vliegen wou. ‘Schippers duvelstoejager’; Zandstr. 44: Duvelstoejagers in een of andere slaapstee, losse hulpjes in kroegen en danshuizen; Uit één Pen, 98: Men nam volk aan en Cesar rustte niet voor hij - een stokersplaats was er niet meer - als zoogenaamde ‘duivelstoejager’ werd aangenomen; Vragen van den Dag 1913, p. 631: Zoo'n soort van duivelstoejager, zoo'n slavenjong, dat steeds bij de hand moet zijn, om het vuilste, walgelijkste werk in de keuken te doen; Het | |
[pagina 207]
| |
Volk, 4 Nov. 1913, p. 5 k. 3: Dit (een kruier) was een man met wat men noemt veelzijdig talent of diverse bekwaamheden, een duvels-toejager of manusje van alles; Nkr. IX, 20 Febr. p. 8: Van duivelstoejager aan een smerig variété-theatertje ben ik bevorderd tot artiest in een café-concert; Op R. en T. 89: Ze hebben me willen hebben voor figuratie en voor sloome-duikelaarswerk - Duivelstoejager! Merci! Daarvoor is Holtsman te veel artist. In Menschenw. 65; 68; 276 en 332 komt het als scheldnaam voor zonder een bepaalde beteekenis; vgl. Gunnink, 123: duvelstoejager, handlanger bij allerlei werk; elders een schabúl genoemd (V.d. Water, 126), een fac-totum. Volgens Van Lennep, Zeemanswoordenboek i.v. is een duivelstoejager eigenlijk een schimpnaam voor hen, die voor de reeders op een zieltje uitgaan, en hun die weten toe te jagen. In hoe verre Van Lennep hierin gelijk heeft, kan ik niet beoordeelen. Wellicht is de eigenlijke beteekenis een hond, die den jager wild toejaagt, een drijfhond. Eenigen steun vindt dit vermoeden in het bovengenoemde znw. brak, dat drijfhond beteekent, maar ook dialectisch iemand, die voor allerlei ondergeschikt werk in huis of veld te gebruiken is, een duivelstoejager (Boekenoogen, 1296Ga naar voetnoot1). Het voorgevoegde duivels dient dan tot versterking van het begrip (vgl. met duivels geweld, met alle macht). |
|