520. Als men van den duivel spreekt, is hij nabij.
Deze spreekwijze gebruikt men, wanneer over iemand, die afwezig is, gesproken wordt, en deze juist verschijnt; vgl. Brederoo in zijn Rod. ende Alph. vs. 72: Gemeenlijck is omtrent de gheen daarmen van spreckt’. In de 16de eeuw was zij bekend; vgl. Goedthals, 9: Daermen van den duvel cout, hy isser gheerne omtrent; Mergh, 7: Daer men van den duyvel vermaent is hy geern by. In de plaats van deze laatste woorden vindt men ook wel het toevoegsel: dan rammelt reeds zijn gebeente of dan ziet men (of trapt men op) zijn staart of ziet men zijn horens of zendt hij zijn gasten of is hij oorwege, in 't weer. Zie Langendijk, Wederz. H. vs. 1458: 'k Praat van den drommel, en daar komt hy zelf op 't mat; Harrebomée III, 171 b; Molema, 94 a; Jongeneel, 89; Waasch Idiot. 196 a; Joos, 148 en Tuerlinckx, 166.
In Duitsche dialecten is de spreekwijze ook zeer gewoon. Vgl. Wander IV, 1098 en 1099: Wenn man des Teufels gedenkt, ist er nicht weit; wenn man von dem Duiwel sprückt, dann sitt he up de Heckedür; wenn man von Teufel spricht, so klappert (schlottert) sein Gebein; wenn man den Wolf nennt, so kommt er gerennt; enz. Zie ook Bresemann, 233; Taalgids IV, 246 en VII, 210 en vgl. het eng.: talk of the devil and he will (or his imps) appear of he is sure to come; speak of an angel and you hear the rustle of his wings; fr. quand on parle du loup, on en voit la queue; fri. as men oer de divel praet, is er ornaris (gewoonlijk) tichte by. In het Latijn zeide men lupus in fabula, in sermone (Otto, 199-200).